De Schone Herfst
Naar deze herfst had ik ontroerd gewacht
Als naar een nacht van zwoel doorgeurde dromen:
Naar 't koele licht en naar de gouden bomen
In grauwe nevel langs de smalle gracht.
De dagen waren vreemd van vege pracht,
Een felle gloed scheen alles te doorstromen:
De bloemen baarden huivrend-zoete aromen
En wrede kleuren, bont en brandend-zacht.
En als ik trad onder het droeve woeden
Van stilte en weelde en lust de dood gewijd
Voelde ik een beven door mijn leden spoeden,
Maar ook, diep in mijn ziel die bang-verblijd
De rijkdom dronk, het mateloze bloeden
Van schrijnende angst en hete onzekerheid.
Auteur: Johan Danser
De Reiziger
De reiziger reist heen en weer
Van Amsterdam naar Wormerveer
En ook wel eens naar Krommenie
Naar Beetsterzwaag en Middellie.
Hij leest zijn krant in de coupé
En neemt altijd zijn koffer mee
Hij draagt een witte hoge boord
En als hij zit zegt hij geen woord
Hij praat nooit met een ander heer
De reiziger reist heen en weer.
Auteur: Jopie Breemer
Aan mijne vrienden
Als wij, op de weg des levens,
Aan de kant van 't stille water,
In een koele schaduw rusten;
Als de lieve zuidewindjes,
Dart'lend, door mijn lokken, spelen,
En der bloemen frisse geuren,
Door de zuiv're lucht verspreïen;
Dan gevoel ik al de wellust,
Die Natuur mij doet genieten;
Maar, hoe groot, hoe onuitsprekelijk,
Wordt die wellust, lieve vrienden,
Daar we in ons verenigd harte,
Die gevoelen en bezingen!
Auteur: Jacobus Bellamy